De Lebuinustoren

Ik herinner mij een zomerochtendgloren
Dat ik op een krib zat aan de overkant
Ik was niet alleen want ik zat hand in hand
Met degeen met wie ik ben geboren

Zo zaten wij daar op die waterkant
En we wisten ons behoorlijk uitverkoren
Want alles lag in een bepaald verband
En we hielden elkaar vast als nooit tevoren

Zo zagen wij het water rustig westwaarts gaan
Het maakte rond de krib wat kringelsporen
Er gleed een aak voorbij op halve motoren
Er gleed een vroege meeuw nieuwsgierig achteraan

En aan de Wellekant die trotse linden
Die zware stammen op de kademuur
Alles was kalm bezig plaats te vinden
Er lag een eeuwigheid vergrendeld in een uur

Ja,en het toeval heeft een staat van tijd noch duur
Want toen wij naar de Lebuinustoren keken sloeg het uur
Op dat moment tekende de zon een eerste streep
Het was of die oude Lebuinus het allemaal begreep

Alsof de toren zag wat wij niet zagen
Of waar wij slechts een glimp van hadden meegemaakt
En dat hij ondanks al die eeuwen klokkenslagen
De tijd op zijn manier toch altijd heeft verzaakt

Zo zaten wij daar in tevredenheid
Met het uitzicht op die oude toren
En voelden ons onaangetast door plaats of tijd
Op dat moment werden wij opnieuw geboren

JW

De Trein

Gedicht voor mijn 65ste verjaardag

Op het perron
hangt een ketel
vol voetsporen en gebaren
boven een laag vuur

daar komt de trein
afgezant uit het geheime niets

De passagier
zit achter zijn jukbeen
over een krant
boordevol
Gindsheid
Voltooidheid
en Kortom

De tijd schijnt
en blinkt
als opgepoetst koper

In weemoed gaat de hij traag
In verrukking gaat hij rapido
Als hij doorgrond wordt staat hij stil

Ten opzichte van de mens blijft hij
de Grote Onverschillige

12345678910
11121314151617181920
21222324252627282930
31323334353637383940
41424344454647484950
51525354555657585960
61626364

65

JW

Een zon achter een half gesneden wit

Een zon achter een half gesneden wit
Een kat in het bakkie
Neem er maar twee

Langpootmuggen in de wei
In elke hand een pruimedant
Geen man over boord
Dirk, Dolf, Douwe, David, Koos
Jassen aan de kapstok
Een lange rij om een biggetje te zien

Vroem vroem
Over de horizon springen en weer terug
Op de neus van de doofstomme concertpianist
Rerende snerende regenvlagen
Polderende bolderende bolderwagen

Even de Stille Oceaan over zwemmen mamma
Raad eens of de peterselie al gaar is
Elf is stukken minder dan tien
Hé daar is de postbode
E4 E6
1 april

J.W. voor J.v.V.

Stadshof

De tijd in het kwadraat
De vrouwen in het zwart
Een foto
of
nog voor die tijd
Getaande koppen
Vereelde handen
Ketels wasgoed
en de angst voor God

De tijd in het kwadraat
De kleine ruimten
schaars belicht
Schamel bezit
in kisten
op de binnenplaats

Gebed om koopzondag

Ons lieve Heer, wij barsten van de poen
Laat ons op zondag dan toch ook boodschappen doen
Geeft ons op zondag ook gevulde tassen
We hebben niet voor niets die bank- en giropassen

De hele week door zien wij overal reclame
Wat wenst U meer dan dat wij zeggen ja en amen
Geeft ons daarom de ruimte te kunnen blijven kopen
Wij willen, Heer, zo graag door winkelstraten lopen

Nu kunnen wij op zondag slechts in etalages kijken
Om moedeloos te zien de spullen die daar prijken
O Heer, laat eens te meer Uw heerschappij ons blijken

En schenkt koopzondag aan Uwe dochters en Uw zonen
Ootmoedig vragen wij dit U en zullen ons dankbaar tonen
En U moet ons persoonlijk geluk belonen.